Jeremiah 49

Profetie over Ammon

De Ammonieten zijn, na hun broedervolk de Moabieten in het vorige hoofdstuk, nu het onderwerp van een profetie (Jr 49:1). Ook zij zijn via Lot verwant aan Israël (Gn 19:38). In Ammon zien we de geest van hebzucht. Malcam, de god van de Ammonieten, wordt de eer gegeven dat de Ammonieten de steden van Gad, een stam met een erfdeel in het Overjordaanse, nu bezitten. Er is geen respect voor wat God iemand, in dit geval Zijn volk, als bezit heeft gegeven. In naam van Malcam matigen ze zich aan erfgenaam van Gad te zijn. Daarmee negeren ze dat Israël zelf kinderen heeft die erfgenaam zijn.

Ammon toont geen respect voor een familie-erfstuk. Assyrië heeft Gad weggevoerd (1Kr 5:26) en de Ammonieten zijn er gaan wonen. Dat brengt Gods oordeel over Rabba, de hoofdstad van Ammon (Jr 49:2). Vijanden zullen onder krijgsgeschreeuw de stad verwoesten en de dorpen met vuur verbranden (vgl. Am 1:13-15; Ez 25:3-5; 10). Zij die erin wonen, zullen buit worden voor de Israëlieten die terugkeren, die daarmee vergoeding krijgen voor alles wat Ammon van hen heeft genomen. Dit zal in de toekomst gebeuren.

Ook Ai wordt verwoest (Jr 49:3). Dat zal Hesbon en de dochters van Rabba pijn doen. Zij worden opgeroepen te weeklagen en het uit te schreeuwen. Nog een reden om rouw te bedrijven en verdwaasd rond te lopen is het in ballingschap gaan van hun god Malcam, samen met zijn priesters en vorsten. Zo zal de hele afgodendienst geoordeeld en de waardeloosheid ervan aangetoond worden. Malcam, die zij eerst hebben geëerd als erfgenaam van Gad (Jr 49:1), blijkt niet meer dan een stuk hout te zijn dat kan worden meegenomen.

Evenals Moab is ook Ammon niet vrij van hoogmoed (Jr 49:4; Jr 48:29). Hun dalen geven rijke oogsten, maar daar is niets van over. Ammon vertrouwt op schatten en snoeft dat zij voor geen vijand bang zijn. ‘Wel’, zegt “de Heere, de HEERE van de legermachten”, ‘Ik zal jullie bang maken (Jr 49:5). Er komt een vijand die jullie zal omsingelen. Waar jullie ook kijken, zal angst jullie overvallen. Jullie zullen op de vlucht slaan en uit elkaar geslagen worden.’ Het is ieder voor zich, zonder kans op hereniging.

Toch is er ook voor Ammon herstel (Jr 49:6). Als de tucht van de HEERE zijn werk heeft gedaan, zal Hij een omkeer brengen in de gevangenschap van de Ammonieten. Dan zal Hij hen terugbrengen in hun land.

Profetie over Edom

Edom – dat is Ezau (Gn 36:8) – is aan de beurt om te horen wat de HEERE over hem te zeggen heeft (Jr 49:7). Zijn land ligt – vanuit Israël bezien – aan de andere kant van de Dode Zee, ten zuiden van Moab. Edom staat bekend om zijn grenzeloze haat tegen Gods volk die voortkomt uit jaloersheid. Edom is ook bekend om zijn wijsheid (Ez 25:13), met Teman als het centrum ervan.

Maar hun wijsheid baat niet als God gaat oordelen. Dan vraagt Hij spottend of er geen wijsheid meer is en of de raad van de verstandige is vergaan of dat de wijsheid gewoon overbodig is. Het oordeel dat over Edom worden aangekondigd, staat ook in Obadja (Ob 1:1-19). Deze tweevoudige beschrijving van het oordeel over Edom toont wel aan hoezeer Gods toorn op dit volk rust en hoezeer Edom dit verdient.

Dan klinkt ineens de oproep tot Dedan om te vluchten (Jr 49:8). Dedan is een stam die in het zuiden van Edom woont en bekendstaat om zijn handel (Jr 25:23). Ze moeten hun gebruikelijke contacten met Edom opgeven, opdat ze niet in het verderf dat over hem komt, zullen worden meegesleept. Als ze dat doen, zal dat van wijsheid getuigen. Want de HEERE brengt “de ondergang van Ezau over hem”, Zijn rechtvaardige straf.

Een druivenplukker laat altijd nog wat druiven hangen voor een nalezing (Jr 49:9; Lv 19:10). Dieven stelen alleen wat van waarde is en laten de rest liggen. Zo zal het echter niet zijn als de HEERE Ezau oordeelt (Jr 49:10). Hij zal hem volledig verdelgen, er zal geen plek zijn waar hij veilig is voor Zijn oordeel. Niemand zal ontkomen, op enkele wezen en weduwen na. Hen zal de HEERE in het leven behouden als zij op Hem vertrouwen (Jr 49:11).

Edom heeft zich veel schuldiger gemaakt dan andere volken en zal daarom zeker niet voor onschuldig gehouden worden (Jr 49:12). Hij zal de beker van Gods toorn moeten drinken. Edom heeft het ernaar gemaakt dat de HEERE bij Zichzelf heeft gezworen dat Hij Bozra en al zijn steden zal verwoesten en tot eeuwige puinhopen zal maken (Jr 49:13). Dat betekent dat er voor Ezau geen herstel zal zijn.

Jeremia spreekt vervolgens over een bericht dat hij van de HEERE heeft gehoord (Jr 49:14). Dit bericht luidt dat er een oproep is gedaan onder de heidenvolken om zich te verzamelen en zich klaar te maken voor de strijd. De heidenvolken zien Edom als een klein volk en verachten hem (Jr 49:15). Dit is door de HEERE bewerkt. Edom zelf denkt dat het andersom is en dat de heidenvolken bang voor hem zijn (Jr 49:16). Dit zelfbedrog komt door de overmoed van zijn hart. Hij meent dat hij in een onneembare vesting woont. Maar de HEERE zal hem van zijn hoogte neerhalen.

Hij zal Edom tot een verschrikking maken (Jr 49:17). Wie hem zien, zullen geluiden van afschuw laten horen. Het zal Edom vergaan zoals het ongeveer twaalfhonderd jaar eerder Sodom en Gomorra is vergaan (Jr 49:18). Net zoals daar niemand meer woont, zo zal er in Edom niemand meer wonen, geen mensenkind.

Dan vertelt de profeet over de vijand die er aankomt om Edom te verwoesten (Jr 49:19). Die vijand komt als een leeuw. De HEERE zal hem snel sturen. Hij heeft dit instrument uitgekozen. Wie zal daar iets tegen kunnen inbrengen of Hem daarover ter verantwoording kunnen roepen? Wie zal zich kunnen opwerpen als beschermer van Ezau dat hij voor Zijn aangezicht zou kunnen standhouden? Op indrukwekkende wijze maakt de HEERE hier bekend dat het oordeel dat Hij Zich over Edom heeft voorgenomen, volmaakt rechtvaardig en niet te keren is.

Dan maakt Hij Zijn raadsbesluit bekend dat Hij over Edom genomen heeft en de plannen die Hij bedacht heeft tegen de inwoners van Teman (Jr 49:20). Er zal niet veel kracht nodig zijn om hen weg te slepen. Hun woonplaats in het hoge gebergte zal worden verwoest. Hun val zal groot zijn, de aarde zal ervan beven (Jr 49:21). Hun geschreeuw zal op grote afstand te horen zijn.

Het beeld van de leeuw (Jr 49:19) verandert nu in dat van een arend. Zij hebben zichzelf met een arend vergeleken die zijn nest hoog op de rotsen bouwt (Jr 49:16). Maar als de vijand als een arend komt aanzweven en zijn vleugels over Bozra uitspreidt, zal het hart van de helden van Edom worden als het hart van een vrouw in barensnood (Jr 49:22). De vijand zal hen totaal overvallen en alles in bezit nemen, terwijl zij van angst verlamd zullen staan.

Profetie over Damascus

Ook over Damascus wordt het oordeel uitgesproken (Jr 49:23). Damascus is de hoofdstad van Syrië, het land waarvan Israël – en Juda in het bijzonder – veel geleden heeft. Het is ook de stad waaraan de genade van God verbonden is door de bekering van Saulus als hij daarheen op weg is en waar hij ook enige tijd als bekeerde Jood verblijft (Hd 9:1-25).

Hamath en Arpad zijn steden in het noorden van Syrië, die eerst door Assyrië en later door Nebukadnezar zijn ingenomen (Js 36:19). Als deze steden het nieuws over een op handen zijnde oorlog horen, smelten ze weg van angst. De bewoners aan de zee, waaraan zij hun welvaart te danken hebben, raken vol bezorgdheid en onrust die ze niet kwijtraken. Rusteloosheid is een ramp in het leven van een volk en van een enkeling en een oorzaak van veel ellende.

Er is geen moed om zich te verzetten tegen de vijand die er aankomt (Jr 49:24). Het enige wat men kan doen, is omkeren en vluchten. De angst zit er diep in, de benauwdheid is groot en wordt vergeleken met de weeën van een barende vrouw. De stad waarop ze zich hebben beroemd en waar ze plezier hebben gehad, ligt er door hun vlucht verlaten bij (Jr 49:25). De roem en het plezier waaraan ze met weemoed terugdenken, is roem en plezier zonder enige gedachte aan God. Daarom kan dat geen standhouden.

De Babyloniërs zullen komen en de kracht van de stad, de jongemannen en strijdbare mannen, doden (Jr 49:26). Dit zegt de HEERE van de legermachten, Die dit alles bestuurt. Hij zal het oordeel voltrekken over de stad van hun roem en de paleizen van Benhadad, hun koning (Jr 49:27; Am 1:4). Meerdere koningen van Syrië dragen de naam Benhadad. Het is een titel, zoals de koningen van Egypte farao worden genoemd. Hadad is een van de goden van Syrië en Ben betekent zoon. Ze heten dus ‘zoon van Hadad’.

Profetie over Kedar en Hazor

Vervolgens komt het woord van de HEERE over Kedar en de koninkrijken van Hazor (Jr 49:28). Kedar is een zoon van Ismaël (Gn 25:13). Zijn nakomelingen leven in de woestijn van Arabië, waar ze handel drijven (Ez 27:21). De HEERE geeft Nebukadnezar bevel op te rukken naar Kedar en het te verdelgen. Hun tenten, hun handelswaar (kudden) en hun bezit worden hun afgenomen (Jr 49:29). Ook hun kamelen zullen ze nemen. Ze zullen omringd worden door het krijgsgeschreeuw van hun vijanden waardoor doodsangst zich van hen meester zal maken.

De inwoners van Hazor krijgen van de HEERE het dringende advies zo snel mogelijk te vluchten en zich zo diep mogelijk te verstoppen (Jr 49:30). Hier zien we de genade van God, Die altijd een waarschuwing geeft, voordat Zijn oordeel komt. Dat is ook nu zo. Het oordeel komt, maar Hij geeft de mens gelegenheid zich nog te bekeren. Hier maakt Hij de plannen van Nebukadnezar aan hen bekend, zodat ze gewaarschuwd zijn.

Hij kent die plannen en maakt daarvan gebruik (Jr 49:31). Nebukadnezar is een instrument in Zijn hand. Hier zien we het samengaan van de plannen van de mens en de raad van God. Het volk dat onder Zijn oordeel ligt, is een zelfverzekerd volk. Ze trekken zich van niemand iets aan en gaan hun eigen gang. Zij trekken zich ook niets aan van God en rekenen op hun eigen kracht.

Maar hun leven, waarin het alleen om henzelf draait, zal op zijn kop worden gezet (Jr 49:32). Al hun bezit wordt van hen afgenomen, het wordt een prooi voor de vijand. Zelf zullen ze naar alle windrichtingen verstrooid worden. Los van de veiligheid van de groep zullen ze daar omkomen. De HEERE zegt het en dus gebeurt het.

Het ontvolkte Hazor zal worden bevolkt door jakhalzen (Jr 49:33). Het zal niet meer worden opgebouwd om weer een stad met inwoners te zijn. Nadrukkelijk wordt gezegd dat er niemand zal wonen en geen mensenkind er zal verblijven, tot in eeuwigheid. Dat is het lot van wat is opgebouwd zonder God.

Profetie over Elam

Het hoofdstuk besluit met een woord van profetie van de HEERE over Elam, dat is Perzië, het huidige Iran (Jr 49:34). Het komt tot Jeremia als Zedekia nog maar net koning van Juda is. Het is de tijd dat Babel bezig is zich tot een wereldmacht te ontwikkelen. Elam is een van de landen die hij zal veroveren.

De soldaten van Elam zijn bekwame boogschutters (Js 22:6), maar de HEERE zal hun boog verbreken en daarmee hun gevechtskracht (Jr 49:35). Van alle kanten komt het oordeel over Elam waardoor ze naar alle kanten zullen worden verstrooid, zodat ze onder alle volken te vinden zullen zijn (Jr 49:36). Ze zullen krachteloos worden, want het onheil dat hen treft, komt van de HEERE (Jr 49:37). De HEERE zal met hen afrekenen. Hij zal laten zien dat Hij heerst door in Elam Zijn troon op te stellen en hen te oordelen (Jr 49:38).

Dan komt de omkeer (Jr 49:39). Elam zal worden teruggebracht naar zijn land. Mogelijk is dat als beloning voor het feit dat zij Babel hebben verslagen en Gods volk hebben laten terugkeren naar hun land.

Copyright information for DutKingComments